BATAKSCHE VERTELLINGEN about Atjeh


Er moet namelijk eene periode geweest zijn, waarin het bismillahi zelfs tot in het hart dezer gewesten werd gehoord. Wanneer deze geheerscht heeft, is zelfs niet bij benadering te bepalen, doch dat zij lang achter ons ligt, veel langer dan het tijdperk der Padrische overheersching meenen wij als zeker te mogen aannemen. Het waarschijn- lijkst komt ons voor, dat Atjeh ten tijde, dat het zich op het toppunt zijner macht bevond en suszereiniteits rechten over de Bataklanden oefende, Moslimsche priesters onder de Bataks heeft gezonden, ten einde hunne bekeering ter hand te nemen. Hoe zou men anders, het feit, dat in de pustaha, tooverboeken, der heidenen verknoeide Arabische leerstellingen aangetroffen worden, kunnen ophelderen?

Ten voordeele dezer stelling pleit, dat de Bataksche bevolking van Singkil (vulgo Singkel) aan de westkust en de bewoners der Alas-landen aan de oostkust, allen den Islam belijden en dezen godsdienst door bemiddeling van de Atjehers ontvangen. Deze toch hebben hun invloed zoozeer laten gelden, dat de in ge- noemde streken gesproken taal, oorspronkelijk het Daïrisch en een ouderen vorm van dit dialect, het Karosch, van lieverlede eene menigte Atjehsche woorden opnam , zoodat die tongval thans daar ter plaatse, zonder kennis van beide talen bezwaarlijk is te verstaan.

Geldt dit uitsluitend voor de noordelijke Bataklanden, niet minder waar is, dat de Atjehers ijverig getracht hebben, hunne macht ook in zuidelijke richting uit te breiden. Atjehsche han- delaars toch komen onder den naam van onderdanen van Sori pada di Atsè, zijne majesteit den vorst was Atjeh, in de verha- len herhaaldelijk als regelmatige bezoekers der Bataksche markten voor. Tot het drijven van handel begeven zij zich heden ten dage evenwel niet meer op Bataksch gebied. Voor zooverre de Bataks ons gezag hebben erkend, blijven zij zelfs geheel van bezoeken van Atjehers verschoond. In de nog onafhankelijke streken daarentegen, ondernemen de Atjehers nog herhaaldelijk strooptochten en schromen niet, die tot onder de kanonnen van onzen grenspost Lagu boti aan het Tobameer uit te strekken.

Op dezelfde bladzijde deden wij opmerken, dat zelfs uiet bij benadering te schatten is, omstreeks welken tijd Atjeh's invloed in de Bataklanden het grootst is geweest, In een zooeven, drie maanden na het afdrukken van dit vel verschenen opstel van den heer van Dijk, controleur van Toba, wordt omtrent dit punt een weinig meer licht ontstoken. De overlevering meldt namelijk dat de vorsten van Si balungun, vier in aantal, hunne waardigheid ongeveer zeven geslachten geleden van den Sultan van Atjeh ontvingen , terwijl de tegenwoordige Si Singa Mangaradja, de dertiende van zijn geslacht is, datzijn aanzien mede aan Atjeh te danken heeft.

In de eerste plaats noemen wij de Atjehers , bij wie eene soortgelijke vertelling zeer populair is. Zij werd reeds vroeger door den resident van Langen medegedeeld onder den titel van Hikajat inong mesenoh. De beide twistenden zijn daarin twee vrouwen, de eene mensch en moeder, de andere geest, die, nadat zij het kind der moeder gestolen had, de gestalte van de moeder aannam. Natuurlijk geraakten de vrouwen over het bezit van het kind in eene hoogloopende woordenwisseling, doch zij konden het niet eens worden. Ten einde recht te verkrijgen in het gerezen geschil , begaven zij zich daarop naar Medehak , beroemd wegens zijne scherpzinnigheid en rechtvaardigheid. Deze liet de vrouwen een wedloop houden en, nadat zij teruggekeerd zijn, bleek de moeder zeer afgemat te zijn, doch de geest noch vermoeid, noch bezweet te wezen. Daardoor verraadde zij hare geestennatuur en dus werd het kind weder aan de echte moederteruggegeven.

Comments