VOORBERICHT - ATJÈHSCH HANDWOORDENBOEK (ATJÈHSCH-NEDERLANDSCH) DOOR J, KREEMER

 Het is wel opvallend, dat, terwijl van het Gajösch —waarvan we vóór 1900 nog 200 goed als niemendal wisten— reeds zeven jaar later een voortreffelijk woordenboek verscheen, de taal der Atjèhers — één van de oudst ons bekende volken in den Archipel - in dat opzicht nog zoo stiefmoederlijk is bedeeld.

Wél verscheen in 1889 het Woordenboek van K. F. H .van Langen, maar de gebrekkige spelling der woorden maakt het, vooral voor oningewijden, niet gemakkelijk te hanteeren. Uitgaande van de met Arabische karakters geschreven taal, moest de schrijver telkens komen tot een onjuiste weergave der Atjèhsche klanken.

Eerst door de baanbrekende studiën van Dr. Snouck Hurgronje aangaande de Atjèhers en hun taal werd ons een schrijfmethode aan de hand gedaan, die het mogelijk maakt, de Atjèhsche woorden te reproduceeren, zooals ze worden uitgesproken. „Die schrijfwijze van het Atjèhsch met Latijnsch letterschrift moge op het eerste gezicht eenigszins ingewikkeld schijnen," — zóó werd reeds vroeger opgemerkt (zie „Atjèh", dl. II, p. 680) —• „bij nadere kennismaking blijkt zij juist zeer eenvoudig en duidelijk te zijn, zóó duidelijk, dat een eenigszins ontwikkeld Atjèher, die onze letters kent, een volgens die schrijfwijze opgesteld geschrift terstond, zonder eenige moeite leest." Het is dan ook niet te verwonderen, dat deze beproefde „phonetische-schrijfwijze" door de latere schrijvers, die zich met het Atjèhsch hebben bezig gehouden, trouw gevolgd werd, en dat ook in de ondervolgende bladzijden daarvan niet is afgeweken.

Het gemis van een practisch bruikbaar woordenboek, als hulpmiddel voor het aanleeren van het Atjèhsch, wordt steeds dringender. Dit is ook door ondergeteekende tijdens zijn verblijf in Atjèh maar al te zeer gevoeld. Hij heeft toen hetzelfde gedaan, wat reeds velen vóór hem deden, n.1. het zelf noteeren en determineeren van een zoo groot mogelijk aantal woorden en zegswijzen, die hij in de Benedenlanden van Groot-Atjèh uit den mond des volks kon opvangen. Zijn „Atjèhsche raadsels" (in Vol -kenkundige opstellen, II, uitgave K o l . Instituut, 1928) waren er reeds een voorproefje van.

Hetgeen aldus tot stand kwam diende uitsluitend voor eigen gebruik. Allerminst werd er toen aan gedacht, dat dit eenmaal den grondslag zou vormen van een in druk uit te geven woordenboek, of voor iets wat daarop ook maar zou lijken. Deze zelf begonnen woordenlijst werd later in ruime mate aangevuld met gegevens, geput uit gedrukte stukken, waarin over het Atjèhsch wordt gehandeld.

Dat onder die omstandigheden nimmer een woordenboek kon groeien geheel naar den eisch, spreekt wel vanzelf. Maar het Bestuur van het Atjèh-Instituut meende toch, dat het voorhandene al dadelijk van nut zou kunnen zijn voor hen, die in Atjèh werkzaam zijn, misschien wel indachtig aan de bekende woorden: „dictionaries are like watches, the worst is better than none." Maar ook wanneer het lang verbeide, van Regeeringswege toegezegde, woordenboek van Prof. Dr. A r io Hoesein Djajadiningrat verschenen zal zijn — zóó meende het Atjèh-Instituut — zal dit boekske, dat in den jaszak in het terrein kan worden medegenomen, zijn diensten kunnen bewijzen, en aldus zijn reden van bestaan kunnen vinden naast het groote, meer wetenschappelijk opgezette, standaardwerk. Toen ook de uitgever zich met deze zienswijze kon vereenigen, was het pleit spoedig beslist, en stond aan de verschijning van dit „Handwoordenboek" niets meer in den weg. Moge het aan zijn bescheiden roeping blijken
te beantwoorden!

Correctie en aanvulling blijven noodzakelijk. Mochten zij, die daartoe ter plaatse in de gelegenheid zijn, ook de lust gevoelen, daaraan mede te werken, opgewekt door het Atjèhsche gezegde: peuë njang tan tapeuna, peuë njang han séb tapeuséb (d.i. wat er niet is, zorgt dat het er komt, wat niet voldoende is, maakt dat het voldoende wordt!).

Daar in dit werk in het algemeen alleen de stamwoorden zijn opgenomen, scheen het ten gerieve van de gebruikers wenschelijk, om in een zeer korte, hierop volgende, „Toelichting" niet alleen iets aangaande de uitspraak, maar ook de hoofdzaken omtrent de Atjèhsche woordconstructie op te nemen.


J. KREEMER ,
Archivaris v. h. Atjèh-Instituut.
's-Gravenhage, October 1931.

Comments