VOORBERICHT - Atjèhsch-Nederlandsch Woordenboek door R. A. Dr. Hoesein Djajadiningrat - 1934 BATAVIA

Dit Woordenboek is uit de volgende bronnen bewerkt:

1. Aanteekeningen van Dr. C. Snouek Hurgronje op het „Woordenboek der Atjèhsche taal” van K. F. H. van Langen, door H. A. von Dewall aangevuld met gegevens uit Snouek Hurgronje ’s Atjèhers, en eordend tot een ontwerp van een Atjèhsch-Nederlandsch Woordenboek in Latynsche karakters; 

2. Afschriften in Latijnsche karakters, door den Atjèher Teungkoe Mohamad Noerdin vervaardigd van Atjèhsche handschriften, hoofdzakelijk hika j at’s bevattende, bijeengebracht door Dr. Snouek Hurgronje, alsmede stukken in gebonden en ongebonden stijl, door Teungkoe Mohamad Noerdin zelf samengesteld; het sub 1 en 2 vermelde materiaal werd door wijlen Dr. G. A. J. Hazeu te mijner beschikking gesteld;

3. Handschriften van Atjèhsche hikajat’s, waarvan ik zelf gedurende mijn verblijf in Atjèh van April 1914—Mei 1915 afschriften maakte of liet maken;

4. Uitgegeven Atjèhsche teksten en publicaties op het gebied van de Atjèhsche taal- en volkenkunde, die lexicographische gegevens bevatten, inz. „De Atjèhers” van Snouek Hurgronje, diens „Studiën over de Atjèhsche klank- en schriftleer” (in het Tijdschrift van het Bataviaasch Genootschap, 1893), en „Atjèhsche taalstudiën” (in hetzelfde tijdschrift, 1900), T. J. Yeltman, „Nota betreffende de Atjèhsche goud- en zilversmeedkunst” (in het Tijdschrift van het Bataviaasch Genootschap, 1904), „Nederlandsch-Atjèhsche woordenlijst” (1904), en „De Atjèhsche zjjdeindustrie” (in het Internationales Archiv für Ethnographie, 1912), H. W. Pischer, „Catalogus van ’sEijks Ethnographisch Museum”, deel VI (1912), J. Kreemer, „Atjèh”, (Iste deel 1922, 2de deel 1923, met zeer veel literatuur), en „Atjèhsch Handwoordenboek”, dat verscheen toen het eerste deel van dit Woordenboek bijna geheel was afgedrukt, (eind 1931); 

5. Mondelinge inlichtingen van Atjèhers, onder wie in het bjjzonder genoemd moeten worden de bovenvermelde Teungkoe Mohamad Noerdin, afkomstig van Gampöng Pi, Moekim Meura’sa, jaren lang schrijver bij Dr. Snouek Hurgronje, vervolgens bij Dr. Hazeu, en voor de bewerking van dit Woordenboek aan mij toegevoegd, met wien ik het sub 1 vermelde materiaal systematisch behandelde en tot wien ik bij de lectuur der handschriften mij in de eerste plaats om inlichtingen wendde; en Hadji Aboebakar, afkomstig van Koetaradja, door een verblijf van eenige jaren te Meulaböh met het dialect van de Westkust bekend, thans schrijver op het Kantoor voor Inlandsche Zaken, dien ik bij de eindbewerking van het Woordenboek omtrent onzekere punten en gerezen vragen raadpleegde. Bij de verzameling en schifting van de bouwstoffen werd tot basis en tot maatstaf genomen de taal, die de Atjèhers zelve als het beschaafde Atjèhsch beschouwen, (zie de Grammatische Toelichting). Van de dialecten werden alleen de woorden en vormen aangeteekend, die ik zonder opzettelijk onderzoek tegenkwam en die een ontwikkelde Atjèher van Groot-Atjèh in den regel kent. 

Bij het geven van verduidelijkende voorbeelden is er naar gestreefd om zulke zinnen te kiezen, dat niet alleen de beteekenis maar ook het grammaticale gebruik van het betrokken woord eruit blijkt. Aan de taal der hikajat s, die, in gebonden stijl, eene kunsttaal zijnde, zoowel in zinsbouw als in woordgebruik van de spreektaal afwijkingen vertoont, zijn talrijke voorbeelden ontleend, omdat zulke voorbeelden, behalve dat ze van de geschreven taal een indruk geven, geen voor het beoogde doel opzettelijk gevormde zinnen zijn en vaak de draagwijdte van de beteekenis van een woord aangeven. Van sommige hikajat’s konden meer dan ééne redactie geraadpleegd worden. Bij de citaten zijn echter, voor zoover ze geen aan eene andere redactie ontleende varianten of verbeteringen bevatten, alleen de titels der hikajat s vermeld. Die titels zijn volledig opgegeven en zijn alle terug te vinden in Snouck Hurgronje’s „Atjèhers”. Ook de niet aan de geschreven taal ontleende voorbeelden zijn van Atjèhers afkomstig. 

De woorden zijn naar hunne stammen gerangschikt geheel volgens het Nederlandsch-Latijnsche alphabet. Klanken, die door meer dan eene letter afgebeeld worden, zooals de eu, oe, dj, tj, zijn bij de rangschikking beschouwd als uit eene opeenvolging van die letters te bestaan. Geteekende letters volgen op de niet geteekende. Woorden in andere Oostersche talen dan het Atjèhsch, ter toelichting van ontleeningen bij gevoegd, zijn getranscribeerd naar de in Nederlandsehe wetenschappelijke werken meest gangbare wijze. De ongelijkheid van transcriptiesysteem voor die talen scheen niet meer bezwaren op te leveren dan de ongelijkheid van spelling der Europeesehe talen, waaraan het Atjèhsch woorden ontleend heeft. De Grammatische Toelichting bedoelt grammatisch te ordenen wat aan spraakkunstige elementen in het Woordenboek met zijne alphabetisehe rangschikking verspreid is te vinden en hieraan in beknopten vorm toe te voegen wat er van de hoofdpunten der spraakkunst niet in opgenomen kon worden. 

Bij de voltooiing van dit werk, die door verschillende omstandigheden veel langer heeft geduurd dan ik gedacht en gewenscht had, wil ik ten slotte mij gaarne van een plicht der dankbaarheid kwijten. Velen ben ik erkentelijkheid verschuldigd voor medewerking aan dit Woordenboek. In bijzondere mate is dit het geval jegens Prof. Snouck Hurgronje, Teungkoe Mohamad Noerdin en Hadji Aboebakar. Prof. Snouck Hurgronje, die mij te Leiden in het Atjèhsch inleidde, op wiens voorstel de samenstelling van dit Woordenboek mij werd opgedragen, en wiens aanteekeningen en handschriftenverzameling het grondmateriaal ervoor leverden, toonde bij het vorderen der afwerking zjjne belang stelling onverflauwd en daadwerkelijk door van de hem in duplo toegezonden afgedrukte vellen geregeld één exemplaar met correcties en kantteekeningen terug te zenden. Hierdoor vergemakkelijkte hij mij niet alleen het herstellen van drukfouten, maar stelde hij mij tevens in staat om ook fouten van anderen aard te verbeteren. Yan de gestadige en belangrijke medewerking van Teungkoe Mohamad Noerdin is boven reeds melding gemaakt, eveneens van de aanvullende hulp van Hadji Aboebakar, die mij van veel nut was. Hun allen betuig ik hier mijn oprechten en warmen dank. Bijzonderen dank breng ik ook aan Dr. G. W. J. Drewes voor zijne bereidwilligheid om de samenstelling van het Nederlandsch-Atjèhsch Register op zich te nemen.

Batavia, October 1933.

Comments